Gebiedsinformatie Píndos
Nationale Parken
| Geopark
| Wandelen
| Fauna
| Zagóri
| Ioánnina
| Praktisch
| Verdere info
De Píndos is een langgerekte bergketen die van noordwest naar zuidoost
loopt in Noord-west Griekenland. Het vormt een natuurlijke barrière
tussen de landstreek Epiros (westen) en Macedonië en Thessalië
(oosten). Ioánnina is een centraal gelegen stad waar de twee enige
(grotere) doorgangswegen langs lopen, naar Konítsa richting Albanië
en Macedonië of naar Metsovo en de Kartárapas richting de Meteorakloosters.
De Píndos grenst in het noorden aan Albanië.
Klik in de foto voor Panorama versie
Nationale parken
Zoals het overzichtskaartje laat zien waren er in 2000 in de Noordelijke
Píndos twee natuurreservaten. Ongeveer 30 km hemelsbreed ten noorden van Ioánnina lag
het Nationaal Park Víkos-Aoös, opgericht in 1973. Deze is beroemd vanwege de spectaculaire
Víkoskloof, één van de diepste van Europa. De Astráka (2.436 m)
aan de oostkant kijkt uit over deze diepte. Aan de andere kant begint de hoogvlakte, die verder naar
het oosten omhoog loopt tot de messcherpe kartelrand van het Tymfigebergte, welke hoog uittorent boven
de Aoösrivier. De hoogste top van het Tymfigebergte is de Gamíla (2.497 m) met een
schitterend uitzicht over de Aoös en op de Smólikas (2.637 m), de op één
na hoogste berg in Griekenland (de Olympos is 2.917 m). Zowel de Tymfi als de Smólikas hebben
op hun hoge plateaus een bergmeertje dat Dhrakólimni (Drakenmeer) genoemd wordt.
De bossen zijn overblijfselen van het Europese Oerbos en bevatten de grootste diversiteit van
hooggebergte-bomen van Europa.
Klik
in de foto voor Panorama versie
Het tweede was het Píndos National Park Vália Kálda (warme vallei), dat 30 km ten
noordoosten van Ioánnina ligt. Het was opgericht in 1966 en wordt omringt door toppen van ruim
2.100 m zoals de Algó, met daaronder dichte berken- en zwarte pijnboombossen. Sommige exemplaren
zijn meer dan 700 jaar oud. Juist deze bossen herbergen vele en soms zeldzame diersoorten zoals de bruine
beer, en bijvoorbeeld 8 spechtensoorten waaronder de zwarte specht.
In 2005 zijn beide parken opgegaan in het veel grotere
Nationaal park Noordelijke Píndos,
van 1.970 km2. Het omvat de streek Zagori, Konitsa en Metsovo en het westelijke deel van Grevena. De
twee oudere parken zijn kerngebieden waar de natuur het meest vergaand beschermd wordt (zone I). In de rest van
het nieuwe park gelden minder vergaande maatregelen, waarbij het milieu en de traditionele levenswijze
in de bergen wel worden beschermd.
Geo-park
Het gebergte is uit geologisch oogpunt zeer bijzonder, resten van zeer oude en diepe lagen komen aan de
oppervlakte. Ofiolithische rotsen (o.a. serpentijn) domineren in het noordelijke en centrale deel van het
Nationaal Park (Smolikas, Flampouro, Vasilitsa, Tsouka Rossa, Ligkos, Mavrovouni). In het zuidelijke
en westelijke deel van het park (Tymfi, Trapezitsa, Mitsikeli) en sommige plaatsen in het midden (Kousta,
Koziakas) en noordoosten (Orliakas) wordt gedomineerd door kalksteen.
Op 1 oktober 2010 werd het bredere gebied van Vikos-Aoos, vanwege zijn hoge geologische en geomorfologische
waarde, gekarakteriseerd als "Vikos-Aoos Geopark" en opgenomen in het UNESCO European Geoparks Network.
Zie ook de
geologische informatie bij het Nationaal park.
Wandelen en trektochten
Wandelen en trektochten in het park wil men bevorderen. Vrij kamperen is in de zones I en II niet (meer)
toegestaan, beweging na zonsondergang binnen natuurgebieden (Zone I) is verboden. Tijdens de
brandbeveiligingsperiode (in de zomer) kunnen lokale bosbouwafdelingen verdere verboden uitvaardigen met
betrekking tot uw verblijf in het bos. Het wordt aanbevolen om bestaande paden te volgen en wilde dieren,
kuddes en herdershonden te vermijden.
Er zijn in de Noordelijke Píndos wel veel tochten van 1 of 2 dagen te maken. De mooiste tocht gaat
van Vovousa naar het meertje waar de Aoos ontspringt. Dit is het vervolg van dezelfde route die wij
grotendeels volgden tot Vovousa: de eerste 4 uren volg je de E6, een Europees lange afstandspad. Dan gaat
de route 3 uur steil de helling van de Flegga Peak op (2.127 m). Het grote meer waar de Aoos ontspring
ten westen van de piek, ten oosten daarvan liggen nog 2 schitterende meertjes. Voor de route omlaag
bestaan 2 varianten: een steile afdaling (2 uur) direct naar de hoofdweg, of een afdaling over de bergrug
naar het zuiden (2,5 uur) tot de nieuwe hut van Metsovo, en vervolgens nog 1 uur over een verharde bergweg
naar de hoofdweg. Daar kan je een taxi nemen als je die van tevoren hebt geregeld.
Fauna, trekkers en zwervers
In Epirus komen in de bossen veel wilde zwijnen voor, wilde katten, en steeds schaarser, reeën.
Andere grote zoogdieren zijn alleen nog in het hooggebergte te vinden. Hoog zitten wilde geiten, enkele
tientallen beren trekken vooral bij het Aoösravijn rond. Hoewel officieel beschermd, wordt er illegaal
nog op gejaagd, zodat ze zeer schuw zijn. Wolven zwerven vooral in het noordwesten, bij de Albanese grens.
Ook verschillende slangensoorten en de Griekse landschildpad kruipen in het stekelige struweel rond. Grote
roofvogels zijn de lammergier, visarend, steenarend en haviken.
Op de berghellingen zijn uitgestrekte bossen te vinden en weiden waar nog zo'n 50.000 schapen in kudden
rond trekken. Herders van de Vlach- en de Sarakatsanistammen leiden hier nog een semi nomadisch bestaan.
De grote woeste schaapshonden zijn minder idyllisch, maar we hebben er in de praktijk geen problemen mee
gehad.
Zagóri: de dorpen
Dit is de streek waar we hebben rondgetrokken, tussen de Aoöskloof (noorden), Mitsikéligebergte
(zuiden), en de wegen Ioánnina-Métsovo en Ioánnina-Kónitsa. In dit vooral in het centrale deel nog
tamelijk geïsoleerde gebied zijn veel dorpjes via oude ezelspaden met elkaar verbonden. 's Winters
zijn veel dorpjes door de sneeuw afgesneden van de buitenwereld. Plaatsjes als Mikro Papíngo en Tsepélovo
hebben hun oude karakter redelijk bewaard, met huizen van de stenen uit de streek. Oude boogbruggen
uit de Turkse periode zijn o.a. te vinden bij Kípi en Vovoúsa. Vovoúsa is het enige dorp aan de
Aoösrivier, en ook het enige dat 's winters niet dicht sneeuwt. Vradhéto is het hoogst gelegen dorp (1.340 m),
een typische zomerresidentie van de herderdsgemeenschap. Het nabij gelegen dorp Belóï biedt een fraai
uitzicht over de Víkoskloof. 's Winters is het nagenoeg verlaten zoals ook
andere geïsoleerde dorpjes.
Doch ook hier komt het toerisme steeds meer opdagen. Veel Grieken uit de stad hebben er een
vakantiehuis. Vanuit Ioánnina zijn er goede, maar geen frequente busverbindingen naar alle dorpjes.
In en rond de Víkoskloof komen veel dagjesmensen, zodat met name in Monodhéndri en Megalo Papingo veel
nieuwe restaurants en herbergen verschijnen. Bospaden worden brede geasfalteerde wegen.
Megálo Pápingo is waarschijnlijk het oudste dorp en wordt al in Byzantijnse oorkonden genoemd. Sanmen met
het nabijgelegen Míkro Pápingo is het een goede uitvalsbasis voor tochten, met goede (wel wat prijzige)
pensions.
Ioánnina
Ioánnina (57.000 inw) ligt op 480 m hoogte aan het Meer van Pamvótis, het grootste
zoetwatermeer, aan de voet van het Mitsikéli-gebergte. De Píndos
is tevens waterscheiding zodat de omvangrijke neerslag voor een groot deel
naar het gebied bij Ioánnina stroomt. Het oudste deel van Ioánnina
is de citadel, met schilderachtige straatjes en oude huizen, welke op een
schiereiland in het meer ligt. Naar verluid gaat de geschiedenis van deze
versterking terug tot 500 voor Christus, maar sinds 1020 komt het in schriftelijke
stukken voor. In 1431 kwam het in handen van de Turken (tot 1913), waar
nog veel van te zien is. Er zijn er veel historische bezienswaardigheden te bewonderen als moskeeën
en paleizen, kloosters en versterkingen uit de Byzantijnse tijd. Het archeologisch museum is de moeite
van bezoek waard. Rond de citadel is een mooie boulevard met schaduwrijke platanen langs het meer.
Praktisch
De beste tijd om rond te trekken is mei/juni. Dan is het nog niet al te warm (op de hoogste plekken zijn
wel nog sneeuwvelden) en zie je de meeste bloemen. 's Middags kan het tot 1.000 m toch al behoorlijk heet worden.
Een mogelijkheid is het houden van een siesta. Wíj vertrokken 's ochtends vroeg zodat we meestal
aan het begin van de middag al op de plaats van bestemming waren. In de meeste dorpjes is wel een restaurant
waar je een lunch of avondeten kan nuttigen. Waar we dorpjes aandeden hebben we hier ook steeds gebruik van
gemaakt, ook om de hoeveelheid mee te nemen voedsel enigszins in te perken.
Als je de hele route wilt trekken kan je niet zonder kamperen en het meenemen van flinke voorraden
(lichtgewicht) voedsel (rugzakgewicht 16 tot 22 kg). Maar helaas is wild kamperen in het Nationale park
niet (meer) toegestaan.
Als je gebruik wilt maken van hotels, pensions en berghutten ben je beperkt tot
tochten van één tot 3 dagen. Er zijn ook wel georganiseerde reizen met bagagevervoer die lichte en toch
langere tochten mogelijk maken.
Verdere informatie
-
Marc S. Dublin: Trekking in Greece (uitgave Lonely Planet), hier staat de route die we gedaan hebben
grotendeels in beschreven. Helaas uitverkocht.
-
Een aardige overzichtskaart is Road-editions nr. 3 Epiros/Thessaly (1:250.000)
- Een leuke site is PindosTrek.net.
- Tenslotte is er nog veel informatie te vinden via de linksverzameling van
griekenland.pagina.nl.
|