Voettocht Píndos
Toen de NKBV de Vreemde voettocht door de Píndos annuleerde wegens
onvoldoende deelnemers, besloten we (degenen die zich opgegeven
hadden) om deze tocht dan op eigen gelegenheid te maken. Helaas viel Wim
op het laatst nog af wegens familieomstandigheden, zodat ik samen met Bert-Erik
en Karel begin juni 2000 in het vliegtuig naar Corfu stapten. Daar gingen
we met de boot direct door naar Igoumenítsa op het vaste land, waar
we de bus naar Ioánnina namen, en met een taxi door naar Monodéndri.
Het was een mooie tocht door een dicht bebost en dun bevolkt gebied.
Slapen bij de kerk
De tocht bestaat uit twee delen: eerst door het Nationale
Park rond de Víkoskloof en langs het Gamila-massief, een rustdag
in Tsepélovo, en daarna het Smolikasmassief over. Omdat we veel
voedsel bij ons hebben maken we eerst een voedseldepot bij het hotel/restaurant
Gouris in Tsepélovo. Monodéndri blijkt een mooie oude dorpskern
te hebben. In deze streek heeft men de gastvrije gewoonte dat trekkers
kunnen slapen bij de kerk. Maar in Monodéndri blijkt de laatste
wandelgroep er een puinhoop van gemaakt te hebben, zodat we pas na voorspraak
van de serveerster van de kroeg toestemming van de pastoor krijgen.
Over tien jaar kan het nergens meer denk ik.
Beneden is het koel
De eerste wandeldag begint met een pittige afdaling in de Vikoskloof.
Een groot bord meldt dat de kloof voorkomt in het Guinessbook of Records:
het is de nauwste canyon ter wereld (de wanden liggen 900 m van elkaar
waar het 1.100 m diep is). We volgen over de beboste dalbodem de droge
rivierbedding tussen de hoog oprijzende wanden. Hier beneden onder de bomen
is het heerlijk koel. Halverwege is er een zijarm met bron, de Mega Lakkos, waar een stukje
water door de bedding stroomt. In deze zijarm leven veel van de laatste bruine beren in Griekenland, de
anderen in het Píndos Nationaal Park.
Dan wordt de bedding weer droger, tot bij de Voidhomátisbronnen verder op een brede, kraakheldere
waterstroom uit de oever gulpt (7 oC), en stroomt de rivier weer volop. Hier schijnen wel 7
soorten forel voor te komen. Daar zetten we de tent op een weitje dat blakert in de hitte van de zon.
Het pad naar Vístiko wordt gerepareerd door enkele Albanese gastarbeiders die
wij niet benijden. Later op de dag zitten we tussen de 'wilde' paarden
en koeien, zeer romantisch.
Beschermd dorpsgezicht
De volgende dag staan we vanwege de hitte overdag vroeg op, en lopen
omhoog naar Mikro Pápingo. Dit is een beschermd dorpsgezicht waar
nog enkele oude vrouwtjes in zwarte kleren rondschuifelen. De meeste huizen
worden als vakantiewoning door Grieken uit de grote steden gebruikt. Bij
de kerk staan natuurlijk de onvermijdelijke eeuwenoude platanen weer, en
hebben we een schitterend uitzicht.
Na een lekkere lunch in het plaatselijke hotel-restaurant gaan we zwemmen
in het 'zwembad': een diep uitgesleten riviertje bij Kolimvítirio.
Er zijn in en rond de Vikoskloof al behoorlijk veel dagjesmensen, die grotendeels
in dit hotel neergestreken zijn. Maar wij pitten in de galerij bij de kerk.
We komen op hoogte
Dan gaat het 1.000 m omhoog naar de Astrákapas. Het is een afwisselende
tocht door een mooi terrein: eerst lekker in de schaduw door dicht berkenbos,
dan struiken en steeds meer open stukken en tenslotte alpenweide. Een wijds
uitzicht op de omringende bergketens. Wij worden gevolgd door een Grieks
echtpaar waarvan de man constant praat en de vrouw moeizaam achteraan sjokt.
De komende twee dagen komen we ze steeds weer tegen, zeer vermoeiend! De
Astrákahut ligt op een col (1.980 m) onder steile bergwanden die
me aan de Dolomieten doen denken. We genieten van een voedzaam soepje,
maar de lucht ziet er minder mooi uit. Net nadat het dienstertje in de
hut heeft verzekerd dat het niet zal gaan onweren slaat de eerste bliksem
met een knetterende klap in op de rotsen aan de overkant, gedurende een
uur gevolgd door vele andere.
We besluiten maar niet aan de top bij het Dhrakolímni (Drakenmeer) te
kamperen, maar bij een meertje 150 m onder de hut. Als het weer later opknapt
gaan we alsnog naar het Dhrakolímni met een prachtig uitzicht
op het Smolikás-massief (eerste foto gebiedsinformatie) en de Aoósrivier
in de fascinerend steile diepte.
Blaffende honden
's Avonds maken we kennis met de bekende Píndos-schaapshonden. Deze
dieren houden zich niet zozeer bezig met de schapen, maar concentreren
zich op wandelaars en ander vreemd volk die ze woest blaffend benaderen.
Gelukkig ontdekken we dat je ze met het oprapen van een steen vaak op een
afstand kan houden. We zijn benieuwd of ze tegen de wolven op kunnen die
hier ook schijnen voor te komen. Omdat we een soepje aan het trekken zijn
zitten ze er later likkebaardend naar te snuiven.
Wijdse uitzichten
De volgende dag trekken we over een wijdse hoogvlakte met af en toe
een kloof met rotsplateaus (2e foto gebiedsinformatie). We dalen het ravijn
van de Mégas Lákkos in waar we een tijdje zoeken naar de
juiste opgang naar de col. Op de col lunchen we weer met het bekende wijdse
uitzicht, alleen Tsepélovo ligt net achter een lagere bergtop. We
komen in de regen aan bij hotel Gouris waar we een lekkere douche nemen
en in het restaurant verwend worden.
Alexis Gouris leeft niet meer, zijn vrouw regelt alles met steun van
diverse dochters die weer Engels machtig zijn. Zij weten voor ons te achterhalen
dat de brug over de Aoós-rivier die we voor het tweede traject moeten
oversteken nog steeds niet is hersteld, maar dat de waterstand het doorwaden
van de rivier toch wel mogelijk maakt.
Historisch uitstapje
Op onze rustdag zien we eerst een flinke landschildpad. We maken een
tocht hoog rond een canyon met schitterende rotsformaties. Dan komen we
via Vhradéto de la Mare (een spookstadje met gerestaureerde kern, met 1.340 m het
hoogste dorp in de Zagóri) uit bij de oude Kalderími (slangenpad), een steil
kronkelend pad met traptreden dat aan de Chinese muur doet denken. De twee oude boogbruggen
(één uit 1764 en een oudere die in 1804 is vervangen) en
een bezichtiging van het Ayias Paraskevís klooster (uit 1697, mooi
gelegen en mooie ingang van de kapel) maken de tocht af.
Met een busje worden we naar doorwaadbare plaats in de Aoósrivier
gebracht. De half verharde weg aan de overkant slingert omhoog naar Paleosélli,
en we hebben een goed overzicht op het Gamiliamassief van het eerste traject.
In Paleosélli hebben we weer een ideale kampeerplek achter de kerk
gevonden, tot dat BENG, BENG!! We blijken pal onder de kerkklok te zitten.
Gelukkig blijkt deze nachtrust te houden zodat we toch goed slapen.
Drakenmeer
De route de Smólikas op is prachtig, maar boven de 1.300 m verdwijnt
de markering. Omdat we over de bergschouder omhoog gaan lukt het toch en
komen we door echt onbedorven natuurlijk bos en alpenweiden (3e foto gebiedsinformatie).
We kamperen 600 m onder de top, aan het tweede Dhrakólimni. Het verhaal gaat dat
deze meertjes ontstaan zijn door een grote draak die door het gebergte banjerde. Daar
ontmoeten we een Duitse bioloog die promoveert op de boomgrens in Griekenland.
Deze waarschuwt voor rondzwervende Albanezen, die niets te verliezen hebben.
We hebben ze niet gezien.
Smólikas
Vanaf het Dhrakólimni wordt de route verder aangegeven door
zware zinken paaltjes met een soort voorrangsbordjes erop. Deze dure aanpak
doet vermoeden dat hier een EG-subsidie aan te pas gekomen is. De volgende
dag naar het op één na hoogst punt van Griekenland: de Smólikas
van 2.637 m. De berggraat die we gaan volgen ziet er van bovenaf spannend
uit, maar blijkt goed te doen. Er zijn wel wat steile sneeuwveldjes over
te steken. Op één sneeuwveldje zien we beresporen (komen hier ook al ijsberen voor?).
De afdaling naar Samarína is lang, op het laatst met veel losse,
ronde stenen op het pad en daardoor zwaar. Samarína zelf heeft een
grote saaie nieuwbouwwijk. Met de priester bij de kerk hebben we een leuk
gesprek. Als we niet bij de kerk kakken mogen we op de galerij slapen.
Het interieur van de kerk is prachtig, maar het gebouw is hard aan restauratie
toe.
Laatste loodjes
De volgende etappe volgt de rivier en gaat eerst over een bospad. Het
tweede Ayias Paraskevís klooster blijkt gesloten. We dalen naar
de rivier en dan gaat het 500 m pittig omhoog. Een mooi maar in de hitte
zwaar stuk. En dan is het nu nog begin juni! Kennelijk was er nog geld
van de EG-subsidie over, want we passeren diverse houten bruggetjes die
niet echt noodzakelijk zijn om de beek over te steken. Als we Dhístrato
in de verte zien liggen blijft het pad geleidelijk dalen, maar verandert
vervolgens helaas in een afschuwelijk lelijke gebuldozerde weg. Dhístrato
is een vrij groot dorp met goede voorzieningen (ijsjes en koud bier !!)
De laatste wandeldag gaat door een soortgelijk gebied als gisteren.
Op het hoogste punt is de EG-routemarkering opeens verdwenen. Na een zoektocht
pikken we de route veel lager weer op. Als we in het eindpunt Vovoúsa
arriveren begint het zachtjes te regenen. De lange afstandsweg loopt nog door naar het
Pindos Nationaal Park, zie de gebiedsinformatie.
Maar voor ons zit het er helaas weer op. We regelen met veel onderhandelen
in de dorpsherberg annex supermarkt een busje naar Ioánnina en hebben
dan nog volop tijd om de stenen boogbrug te bewonderen.
Provinciale rijstijl
Onze chauffeur blijkt een geheel eigen stijl te hebben. De bochten
snijdt hij in principe af, wat op de eindeloze bergwegen niet onlogisch
is maar op de provinciale weg nogal typisch overkomt. Als we in Ioánnina
aankomen wil hij niet naar het centrum doorrijden. Na lang soebatten blijkt
de reden te zijn dat zijn auto daarvoor niet voldoet (een VW-busje uit
de jaren '50). Gelukkig blijken we vlak bij een camping te zitten die schitterend
aan het meer van Ioánnina ligt. Vaste gasten zijn twee ooievaars.
De volgende dag gaan de anderen alvast naar Corfu terug, terwijl ik
nog een dag aan het meertje bivakkeer en de historische, ommuurde oude stad van
Ioánnina bekijk (laatste foto gebiedsinformatie).
Op Corfu hebben de heren een fraai appartement bij 'Gouvia-beach' gehuurd
zodat we nog wat modern strandgenot mogen smaken. Corfustad is ook zeer
de moeite waard.
|