Geologie van de Jura
De Jura, ten noordwesten van de Alpen, ligt tussen de Rhône-bocht ten westen van
Chambéry in Frankrijk (zuiden), de Doubs (noordwesten) en de benedenloop van de Aare
in Zwitserland (noordoosten). De Schwäbische Alb in Württemberg en de tot 657 m hoge
Fränkische Alb (Frankische Jura) in Beieren, vormen een geologische voortzetting van
het Jura plateau.
Bij de gebiedsinformatie is een overzichtskaart
van het gebied te vinden.
Samenstelling
De Jura stamt uit de middelste periode van het Mesozoïcum, tussen Trias en Krijt, met
afzettingen van donkere en bruine mergels en wit kalksteen (dolomiet). Radiometrische datering
geeft als ouderdom voor de Jura ca. 205 tot 135 miljoen jaar.
In Nederland komt het Lias slechts bij Winterswijk in enkele beekbeddingen aan de oppervlakte.
In Zuid-België komen Lias en Dogger aan de oppervlakte aan de oostrand van het Parijse
bekken. De Jurassische gesteenten zijn rijk aan planten- en dierenfossielen. De plantenwereld
was goed ontwikkeld met nieuwe groepen van Varens en Naaktzadigen. De dierenwereld werd beheerst
door reptielen (dinosauriërs); zij bevolkten in uiteenlopende vormen en afmetingen zowel
land, zee als luchtruim. Beroemd is Archaeopteryx, de 'oervogel', die een schakel vormt tussen
reptielen en moderne vogels (Teylersmuseum in Haarlem).
Opbouw
De boogvormige gebergteketen scheidt zich in het zuiden af van de Alpen; verder noordelijk ligt
het Molassebekken tussen Alpen en Jura. De stratigrafie bestaat van oud naar jong uit:
Bontzandsteen, Muschelkalk, Keuper, Lias, Dogger, Malm, Krijt en plaatselijk Onder-Tertiair.
Men onderscheidt twee gedeelten: de Keten-Jura en de Tafel-Jura. De Keten-Jura vormt het binnenste
deel van de boog en is sterk geplooid. Deze plooien zijn vaak doorgebroken en opgeschoven met
een beweging die naar het noordwesten gericht is. De Tafel-Jura is veel eenvoudiger geplooid,
met brede, horizontaal liggende kruinen. De Keten-Jura is op de Tafel-Jura geschoven.
Plooiingsgebergte
De Jura is een goed voorbeeld van een plooiingsgebergte waar de plooiing niet diep in de
ondergrond reikt: alleen het Tertiair en het Mesozoïcum zijn geplooid, terwijl het
grondgebergte niet aan deze plooiing deelnam, ofschoon het wel aan breukvorming onderhevig is
geweest. Een dergelijke oppervlakkige plooiing was mogelijk doordat vrijwel de gehele
Mesozoïsche en Tertiaire formaties over de plastische zout- en gipslagen in de Muschelkalk
gegleden zijn. Aan beide uiteinden van de Jura vindt men slechts enkele plooien, terwijl in
het middengedeelte er wel tien tot vijftien voorkomen. Een ander belangrijk tektonisch verschijnsel
zijn de horizontale verschuivingen, die scheef op de plooibundel staan. Breukvorming en plooiing
staan met elkaar in direct verband. De plooiing vond plaats in het Plioceen.
|